Blog – Paul's Boekenwereld

Blog

Clara’s Ogen. Hoofdstuk 20, deel 2

Clara's ogen

Het idee van zo’n avontuur leek hem wakker te maken en Ron merkte dat het op een gevaarlijke manier aanstekelijk werkte. De twee schilders pakten de lift naar de tweede verdieping en Ron liep naar de kamer waar hij de mannen bezig had gezien. Tim duwde tegen de deur. Die was open. Ze stapten naar binnen, deden het licht aan en de deur dicht.

De kamer leek op een vergaderruimte, maar toen Tim begon de kasten open te maken, kwamen ze allerhande technische apparatuur tegen.

“Sodeju, man, dit is spul waar de recherche van droomt,” zei Tim toen hij wat instrumenten op de tafel uitspreidde. “Dit is het beste van het beste. Als ze iemand af willen luisteren zouden ze niets beters kunnen vinden. Een gewoon bedrijf dat gekopieerde kunst verkoopt heeft dit niet nodig, Ron.” Tim leek heel wat meer van elektronica af te weten dan hij had laten merken.

“Misschien laten ze dat door de koper beslissen,” zei Ron. De spullen op de tafel zeiden hem niets. Het zag er enkel klein en duur uit. “En nu?”

“We leggen alles terug. En later zal ik eens een beetje rondvragen,” zei Tim, die de daad bij het woord voegde.

“Jij?” Ron had dat niet verwacht. “Jij bent iemand die kluizenaars een kluizenaar noemen.”

“Tenzij ik nieuwsgierig ben, en dit spul maakt me heel nieuwsgierig.” Tim legde de laatste spullen terug en sloot de deur. “Zin om nog wat aan die Monet te doen?”

Daar kon Ron heel wat meer mee, dus gingen ze terug naar boven en werkten ze samen aan het schilderij, tot Ron vond dat het licht te slecht werd.

Tim bedankte hem voor de hulp. “Misschien krijg ik dit toch nog op tijd af, Ron. Ik ben je heel wat verschuldigd.”

“Nee hoor, da’s wel goed. Jij zou mij ook geholpen hebben.”

Tim fronste even en schudde zijn hoofd. “Ik denk het niet, Ron. Sorry, maar… zo ben ik niet.”

Ron grinnikte. “Geen punt. Het was leuk om je te helpen. Dus jij blijft nog even? Het licht is echt prut aan het worden.”

“Ja. Dit stukje nog.” Tim pakte de penseel en boog zich over het schilderij. Hij leek Ron prompt vergeten te zijn.

Ron pakte dus zijn spullen bij elkaar en ging naar Jess’ kantoor, waar hij een briefje achter liet dat de Dali klaar was. Daarna begaf hij zich naar het metrostation.

Ron nam zich voor om de volgende dag niets te doen. Hij wilde uitslapen, met Clara praten, haar zo vaak bezoeken als maar kon, en hij wilde een schets maken voor een nieuw schilderij in de stijl van Vincent, maar dan met een specifieke “Ron Brooks” draai. Hij had vaker dat soort schetsen gemaakt, maar het was nooit iets geworden. Toch wilde hij dat niet opgeven. Ooit zou dat lukken.

De reis naar huis was omslachtig. Hij miste een trein die één minuut te vroeg vertrokken was. De tweede trein had storing, dus die reed niet, dus moest de geplaagde schilder een manier met bussen vinden om thuis te komen. Hij zou een taxi kunnen nemen, maar dat zou een hoop geld kosten, en dat was het hem niet waard. De bus stopte niet in de buurt, dus moest hij de laatste kilometers lopen. Zijn geluk was tegen die tijd helemaal op, want halverwege begon het ook nog te regenen.

Toen hij eenmaal druppend voor de deur van zijn woning stond, hing daar een briefje. ‘We gaan niet met z’n allen eten, want het regent.’

“Eh, ja, daar was ik ook al achter gekomen,” zei Ron, die de sleutel in het slot stak en naar binnen ging. Daar werd hij vrolijk begroet door een lieve stem in zijn hoofd.

“Hallo, Clara,” zei hij, terwijl hij zich van de natte kleren begon te ontdoen. Om overal water te voorkomen, besloot hij dat toch maar in de badkamer te doen. Terwijl zijn keren hingen te drogen en hij in een badjas in de kamer zat, praatte hij met haar, over hoe de dag was gegaan en hoe geweldig de Dali was geworden.

“Dat was echt verbluffend,” zei hij. Hmm, hij moest er wel aan denken iets te eten. Hij liep naar het keukentje en begon iets bij elkaar te pakken. Jammer dat Clara’s vreemde woonruimte geen keuken had. Anders zou hij naar haar toe gaan, en voor hen beiden koken. Uiteraard ving ze dat op terwijl hij dat dacht.

“Misschien moet je een keuken in mijn schilderij tekenen, Ron.”

Hij schoot in de lach. “Ik moet nog gaan oppassen met wat ik denk, als jij in de buurt bent.”

Clara’s Ogen. Hoofdstuk 20, deel 1.

Clara's ogen

20. Tim

Voor Ron begon de dag met zonneschijn en het gevoel om helemaal fris te zijn. Terwijl hij met zijn ontbijt bezig was floot hij een liedje, terwijl Clara tevreden was met naar hem te luisteren.

Toen hij zover was dat hij kon vertrekken, tilde hij het schilderij van de ezel en kuste het voorzichtig. “Ik kom zo snel mogelijk terug. Als de Dali zo goed is geworden als ik denk, dan hoef ik er niet veel meer aan te doen.”

“Ik wacht hier op je, Ron. Wees voorzichtig.”

“Reken maar. Ik wil in een stuk terugkomen.” Ron verliet zijn woning en liep naar de lift, waar hij Tim trof. “Hé, Tim. Ben je de weg kwijt? Jij woont toch een verdieping naar beneden?”

De jongeman schudde zijn hoofd. “Ik ga vandaag weer terug en ik hoorde dat jij ook weer op de bovenste verdieping zou werken, dus wachtte ik hier. Vind je het goed als we samen gaan?” Tim klonk bijna smekend.

“Natuurlijk. Kom, daar is de lift.”

Het eerste deel van de reis was Tim zo stil als anders. Toen ze eenmaal in de stad waren en in de metro zaten, begon hij opeens over zijn leven te vertellen. Hij was opgegroeid in een slecht deel van Washington D.C. Zijn vader was door een onbekende doodgeschoten. Vijf jaar geleden was Tim daar vertrokken, zijn moeder en twee zussen achterlatend. “Zij wilden niet weg daar en ik kon er niet blijven. Ik heb wat gezworven en kwam toen hier uit. Ik begon weer te schilderen en iemand van de Ostring organisatie zag me bezig in het park. Daardoor kreeg ik hier de plek waar ik nog steeds woon.”

“Dat is nogal wat, Tim. Weet je familie dat het je zo goed gaat?”

Hij knikte. “Ik heb hen geschreven. Nooit een antwoord gehad.”

Intussen waren ze de metro uit en liepen naar het gebouw. Eenmaal binnen werden ze verwelkomd door de koude lucht van de airconditioning.

“Bah, veel te koud,” mopperde Tim. “Dat is slecht voor de verf.”

De lift bracht het tweetal vlug naar de bovenste verdieping, waar ze plaatsnamen achter hun ezels. Ron voelde zijn handen trillen van de opwinding, toen hij de beschermende doek van zijn Dali tilde. Hij zag de mieren op de klok.

Even moest hij gaan zitten, om zijn adem en hart onder controle te krijgen. Toen dat weer gewoon was pakte hij een vergrootglas en begon het schilderij te inspecteren, vooral de plekken waar hij met Clara had gelopen, en waar hij bezig was geweest. In het schilderij.

“Allemachtig…” mompelde hij. “We zijn daar echt bezig geweest, Clara. Ik weet niet hoe je dat geflikt hebt, maar ik ga je hiervoor zoenen tot je om adem smeekt.” Ron pakte de afbeeldingen van het origineel erbij en vond nog een paar kleine details die aandacht vroegen. Die had hij zich in het schilderij niet kunnen herinneren. Die details waren nu heel snel aangepast.

Weer keek hij naar het schilderij, en dacht terug aan dat bijzondere moment dat ze ditzelfde schilderij binnen waren gegaan. Ongelofelijk. Daarna werkte hij aan de plekken in de verte. Die hadden nog wat extra schaduw nodig. Het ging zo snel dat hij voor de middag al klaar was.

Zelfs meneer Ostring zou hier enthousiast over zijn, al gaf hij geen klap om Dali. Daar was Ron zeker van. Hij maakte zijn spullen schoon en ging bij Tim kijken, die nog steeds zat te zwoegen op de Tuin van Monet. Op dat tempo zou hij over een jaar nog bezig zijn.

“Hé, zal ik je een beetje helpen?” vroeg Ron. “Jij pakt de linkerkant en ik de rechter?”

Tim keek Ron aan alsof hij in brand stond. “Zou je dat echt doen?”

“Anders zou ik het niet aanbieden, kerel. Ja of nee?”

“Graag!”

Een tijdlang werkten ze naast elkaar aan het schilderij. Ze stopten heel even voor een snelle lunch en waren daarna meteen weer volop bezig.

Tot Rons verbazing begon Tim even later weer te praten. “Ik heb wat rare dingen gehoord over deze tent.”

“Echt?” Ron probeerde een bloembed af te krijgen.

“Ja. Dat ze illegaal spul doen behalve met die schilderijen.”

“Zoals? Hé, is dit de goede kleur blauw?” Ron was niet helemaal zeker, omdat Tim hem eigenlijk in het licht stond.

“Da’s prima, Ron,” verzekerde Tim hem. “Ik hoorde dat ze mensen huren om spullen te stelen bij de mensen die deze schilderijen kopen.”

Ron keek op. “En waar heb je dat gehoord?”

Tim haalde zijn schouders op. “Het roddelcircuit, waar anders? Hier, daar, overal.” Voor Ron was dat eigenlijk geen antwoord, maar meer kon Tim niet zeggen. “Dat is niet goed, Ron. Als ik ergens heen kon om met schilderen ook mijn brood te verdienen, dan zou ik meteen weg zijn.”

Na een kort, innerlijk beraad besloot Ron met Tim te delen wat hij de drie mannen met de lijst om het schilderij had zien doen. “Denk je dat dat op een of andere manier past bij wat jij hebt gehoord?”

“Een camera en een microfoon in het frame? Echt wel. Ik denk dat de kopers hun schilderij ergens op een goeie plek neerhangen, en dat ze dan over van alles praten. Als die microfoon alles opvangt dan is dat heel makkelijk af te luisteren. Dat spul is tegenwoordig zo gevoelig.”

“O, weet jij daar zoveel vanaf?” Ron had dat niet verwacht.

“Een beetje.” Tim bekeek het schilderij. “Waar zag jij die lui met die lijst klooien?”

“Tweede verdieping. Waarom?”

“Dan kunnen we er eens gaan kijken. Het gebouw is nu toch leeg, niemand heeft dat in de gaten.”

“En als die kamer is afgesloten?”

“Dan komen we gewoon terug en schilderen we nog wat,” zei Tim.

Clara’s Ogen. Hoofdstuk 19, deel 3.

Clara's ogen

Een blik op de klok leerde hem dat het veel later was dan hij had verwacht. Ron wist niet precies hoe laat hij naar Clara was gegaan, maar hij had nu het idee dat er makkelijk drie uur verstreken waren, maar het voelde beslist niet zo lang. Het was wel veel langer dan hij er normaal gesproken zou zijn. Misschien kwam dat ook door het schilderij-hoppen.

Toen hij dat aan Clara vertelde, zei ze dat ze dat niet kon beamen. “Jammer, maar ik snap het wel. Het is voor ons allebei nieuw. Ik moet nu gaan eten met de anderen, lief. Ik kom zo snel mogelijk terug en dan praten we verder.”

“Dat is goed. Wees voorzichtig, Ron. Ik houd van je…”

De glimlach was niet van zijn gezicht te krijgen al had hij dat gewild. “En ik houd van jou, Clara.” Ron hees zich overeind. Hij miste nog de nodige stabiliteit maar het zou wel lukken. Hij leunde overal tegenaan op weg naar de lift. Bob, Lavinia en Cornelia stonden ook in de lift. Ze keken hem allemaal vragend aan. Cornelia schudde haar hoofd, maar toen hij vroeg waarom ze dat deed bleef ze stil. Van haar had hij niet anders verwacht.

Toen hij buiten kwam voelde Ron zich opleven. De frisse lucht deed hem goed, maar niet goed genoeg. Iedereen in de groep eters merkte dat er iets met hem aan de hand was. Veel van hen vroegen of hij in orde was, en sommigen boden hem zelfs een arm aan om op te leunen. Ron voelde zich bijzonder lullig maar hij nam een van de aangeboden armen toch maar aan. Hij hing een verhaal op over misschien iets verkeerd te hebben gegeten, of niet genoeg. Gelukkig knikten er een aantal en die zeiden dat ze precies wisten hoe dat in z’n werk ging als ze met iets fascinerends bezig waren. Cornelia zei niets. Die keek hem enkel nog eens aan, terwijl Ron zich afvroeg wat er door haar hoofd ging.

Eenmaal in het restaurant, met een bord goed eten voor zich, voelde Ron zich opknappen. De duizeligheid was helemaal verdwenen, waarschijnlijk op de vlucht gejaagd door het glas bier.

Na het eten stelde een aantal schilders voor om even te gaan stappen, maar Ron bedankte daarvoor. Hij was geen uitgaansmens, en hij wilde de volgende dag weer op tijd op de bovenste verdieping aan de slag. Gaan stappen zou hem ook weghouden van Clara, en dat kon gewoon niet. Alleen al het idee dat hij haar zo lang alleen zou laten liet zijn hart even krimpen van schrik.

“Je voelt zoveel beter!” Clara’s blije stem schetterde bijna door zijn hoofd. “Ik ben zo blij voor je, Ron.”

Ron plofte op de bank neer. “Ik ook, lieve schat. Ik heb je gemist, maar ik moest er echt even uit.”

“Dat voelde ik,” zei ze, “en je moet nu ook niet veel langer opblijven.”

“Ja, mam,” zei hij lachend. Toen schoot een gedachte door hem heen Hij hoopte dat Clara dat niet had opgevangen, maar die vlieger ging niet op. Het was bijna beangstigend hoe snel ze tegenwoordig iets van hem opving.

“Ik weet het niet, Ron,” zei ze. “Ik weet echt niet of ik ook zo zwak zou zijn als ik in jouw wereld zou zijn, zoals jij in de mijne bent.”

Hij zuchtte. “Ik maak me daar wel zorgen om, maar het goede aan deze kant is dat we niet zomaar in een ander schilderij stappen.”

Ze probeerden daar nog wat over te praten, maar het was allemaal theorie, omdat Clara nog steeds te bang was om uit haar schilderij te komen, samen met Ron. Dat zou gebeuren als zij zich veilig genoeg voelde.

Daarop besloot Ron dat het echt bedtijd was. Hij voelde nog steeds de effecten van die duizeligheid, en dat moest hij eruit slapen. Clara beloofde dat ze bij hem zou zijn tot hij in slaap zou vallen.

Toen Ron in bed lag probeerde hij zich voor te stellen hoe het zou zijn met Clara daar echt naast hem. Hij wist dat ze dat meteen opving, en dat was prima. Het was een eerlijke vraag. Het duurde wel even voor ze daarop reageerde.

“Ik denk dat het heel fijn zou zijn om bij jou in het bed te liggen, Ron. Is dat anders dan hier op de vloer?”

Hij moest daarom glimlachen. Natuurlijk wist ze het verschil niet. “Het is echt anders. Ten eerste is het heel comfortabel, al moet ik toegeven dat jouw vloer ook prettig aanvoelt.”

“En is er een tweede? Omdat je ten eerste zei?”

“Ja. Ten tweede zouden we geen kleren aanhebben.”

“O ja, dat zou inderdaad wel anders zijn.”

Hij voelde haar glimlach en ook een hint van nieuwsgierigheid van Clara komen. Op dat moment werden zijn oogleden heel zwaar, en hij vroeg zich af of zij daar iets mee te maken had.

“Slaap goed, lieve Ron.”

“Goedenacht, lieverd…”

Clara’s Ogen. Hoofdstuk 19, deel 2.

Goed nieuws! Ik ben aardig op weg om de hele Engelse variant vertaald te krijgen!

Clara's ogen

“Vind je mijn verrassingen leuk, Ron?” vroeg ze, terwijl ze op de zachte vloer ging liggen. Ze keek naar hem op.

“Meer en meer, lieverd,” zei hij terwijl hij naast haar ging liggen. “En ik houd elke dag meer van je.” Hij streelde haar wang. “En ik snap het nog steeds niet.”

Clara legde een vinger over zijn lippen. “Niet proberen te begrijpen, Ron. Soms is het niet goed om iets te begrijpen. Ik wil niet dat dit ophoudt doordat we iets begrijpen.”

“Ik ook niet.”

Ze rolde op een zij en legde een arm over zijn borst. Met haar hoofd op zijn schouders fluisterde ze: “Dit voelt fijn, Ron.”

“Ja…”

“Wil je nog even blijven?”

Die vraag verraste hem. “Ik was niet van plan om alweer te gaan, Clara. Natuurlijk blijf ik hier.”

“Nog even,” herhaalde ze. “Je moet voorzichtig zijn, Ron.” Ze leunde op een elleboog en liet haar vingertoppen over zijn voorhoofd dwalen. “We zijn naar een schilderij gereisd. Voor mij is dat makkelijk, maar het doet iets met jou, Ron. Nee, stil zijn,” zei ze, terwijl ze haar vinger weer over zijn lippen legde. “Dat reizen doet iets met je. Jij voelt dat niet maar ik wel. Je moet me beloven dat je teruggaat als ik zeg dat je dat moet doen. Je moet echt naar me luisteren, Ron. Beloof je dat?”

Hij was echt niet van plan om te gaan, maar ze klonk en keek te serieus om er een grapje over te maken. Als zij zich zorgen maakte, dan had dat een reden. “Ik beloof het. Ik zal gaan als jij zegt dat het tijd is.”

“Dank je, Ron.” Ze kuste hem zacht op de lippen en ging toen weer tegen hem aan liggen, zodat ze een tijdje konden knuffelen.

Ron vroeg zich af wat er zou gebeuren als hij te lang bleef. Hij besefte dat hij in een heel vreemde wereld was, maar tot nu toe had hij nog iets vreemds gevoeld, maar tot nu toe waren ze ook nog niet een ander schilderij binnengewandeld. Dat was toch wel iets heel raars, bedacht hij, en hij was benieuwd hoe het schilderij op de bovenste verdieping van het Ostring-gebouw er nu uitzag.

Hij glimlachte toen hij haar tevreden hoorde zuchten. “Morgen kan ik gewoon terugkomen, toch?”

“Morgen kun je weer komen. Morgen moet je terugkomen, want ik wil je weer vasthouden en dicht bij me hebben. Dat is goed voor me, weet je.”

“Ik denk dat ik het weet, maar..”

“Mijn hart zou ziek zijn als ik je zo lang moet missen,” verklaarde ze.

“Geen zorgen, liefje. Dat zou ik niet op mijn geweten willen hebben.”

Een paar minuten later ging Clara rechtop zitten. “Het is tijd, Ron…”

Hij sloot zijn ogen en haalde diep adem. Dit was gewoon veel te vroeg, maar hij had beloofd om naar haar te luisteren. Hij kwam ook overeind en kuste haar. “Goed. Ik ga. Maar wel onder protest.”

“Ik stuur je ook onder protest weg,” zei Clara. “Maar je moet echt gaan. Nu, Ron.”

Hij stal nog een korte kus voor hij opstond en naar de vreemde muur liep. Vlak voor hij sprong keek hij nog een keer naar haar om, om de herinnering in zijn geheugen te branden, en daarna dook hij vooruit.

De ‘reis’ was makkelijker dan gewoonlijk maar de duizeligheid bleef hem maar achtervolgen, ook na een paar minuten nog. Hij hield zich vast aan de tafel en zijn knieën knikten. Hij liep naar de bank en haalde dat maar net. Hij viel er meer op dan dat hij ging zitten of liggen. “Wat is dit nou,” vroeg hij zich af. Toen begreep hij het. “Het zal toch niet…”

“Ron? Is iets niet goed?” Clara was een welkome afleiding van het vervelende gevoel dat hij onderging.

“Ik ben zo slap als een vaatdoek,” rapporteerde hij. “Ik denk dat dat komt door de wandeling door de Dali. En dat ik daarom niet zoveel moet schilderij-hoppen.” Met zijn zakdoek veegde hij zijn hand schoon.

“Dat weet ik niet, Ron, maar je voelt nu echt heel zwak aan. Het spijt me, mijn liefste. Ik zou dit nooit voor je willen.”

“Hee, dat weet ik, lieverd. Ik blijf hier gewoon even hangen en dan gaat het wel weer. Dan wat eten met de club en vroeg naar bed. Morgenochtend ben ik weer helemaal de oude.” Ron worstelde zich overeind en wist een banaan van de fruitschaal te vissen. Toen hij die op had voelde hij zich al een stuk beter.

Clara’s Ogen. Hoofdstuk 19, deel 1

Clara's ogen

19. Hoe repareer je een schilderij

Ze stonden in het schilderij. Ron hapte naar adem. Achter hen lag de ruimte waar Clara ‘woonde’. Links van hen stond een hoog blok waar een klok vanaf leek te druipen. Ron keek rond en zag het vreemde hoofd met de lange wimpers en de uitgestoken tong op de grond. “Jezus. Dit is bizar.”

“We zijn nu in jouw schilderij, Ron,” zei Clara. Ze keek verheugd. “Je kunt het nu repareren. En ik wil graag zien hoe je dat doet.”

“Uh-huh…” Ron keek nog steeds naar het grote blok. “Daarboven, dat is het stuk met de mieren.” ‘Daarboven’ was echter wel een stuk van tien meter hoog, en er was nergens een ladder te vinden. Ron probeerde er niet aan te denken dat het originele schilderij maar vierentwintig bij drieëndertig centimeter groot was.

“Is er iets, Ron?”

Hij legde uit dat hij iets nodig had om naar boven te klimmen. Daar kon ze hem niet mee helpen, dus moest hij op eigen kracht iets bedenken. “Ik krijg een idee…”

De schilder liep naar het hoge blok toe en verbeeldde zich dat het geen massief materiaal was, maar iets zachts, bijna poreus. Hij trok zijn schoenen uit en drukte zijn tenen in het blok. Dat gaf mee. Met zijn andere been zette hij zich af en klauwde boven zijn hoofd in het materiaal. Met gemak kon hij zich daar vasthouden. Hij drukte de tenen van zijn andere voet in het blok, reikte weer omhoog en zo klom hij langzaam maar zeker naar de bovenkant, waar de klok en de mieren-klodders op hem wachtten. Het duurde wel even want het was moeizaam klimmen, maar hij haalde het. Van bovenop het blok zwaaide hij naar Clara. “Alles in orde hier!”

“Ik blijf hier beneden, hoor,” riep ze terug.

Het viel Ron op hoe vreemd geluid hier klonk. Wel duidelijk maar alsof er een klein laagje watten tussen hen in zat. Hij zwaaide weer naar haar en keerde zich toen naar de druipklok en de mieren. Zijn uitdaging. Net als in Clara’s kamer haalde hij zijn handen over de klok en de dieren, terwijl hij dacht aan hoe het eruit moest komen te zien. Waar zijn handen waren geweest, was het schilderij precies zoals het hoorde te zijn.

“Dit is de gekste manier waarop ik ooit aan een schilderij heb gewerkt,” mompelde hij. Hij bekeek de details nog eens goed en was tevreden. Vanaf zijn hoge positie keek hij naar de verre horizon, naar de zee en de hoge, gouden kliffen. Hij wist dat die iets met Dali’s geboorteland te maken hadden, maar die details kon hij zich niet herinneren. Nou ja, het was tijd om naar beneden te gaan.

Dat was best lastig, want hij moest steeds even stoppen om de gaten, die zijn handen en voeten achter hadden gelaten, weer dicht te vegen. Eenmaal weer op de ‘grond’ trok hij zijn schoenen weer aan. Daarna sloeg hij zijn armen om Clara heen en kuste haar. “Dit ging perfect. Jij bent geweldig.”

“Jij bent dat, mijn Ron,” zei ze. “Jij kunt repareren wat niet goed is. Ik weet alleen maar hoe we hier kunnen komen en terug kunnen gaan. En dat gaan we nu doen,” zei ze, terwijl ze zijn hand vastpakte.

“Nu al?” Hij zou hier best nog even rond willen wandelen.

“Ja. Nu al. Het is niet verstandig om te lang in een ander schilderij te blijven,” legde ze uit, zonder te vertellen waarom dat zo was. Waarschijnlijk wist ze dat niet precies, maar Ron volgde haar zonder vragen.

Eenmaal terug in haar kamer haalde Ron zijn platte handen over de muur en veegde zo het schilderij weg.

“Heb jij enig idee hoe dit werkt?” vroeg hij daarna. “Ik bedoel dat je zomaar een schilderij in kunt stappen?”

Ze schudde haar hoofd. “Nee. Ik weet alleen dat het kan. En ik ben blij dat ik je daarmee kon helpen.” Ze keek ook echt blij. Het verwarmde Rons hart.

“Jij zit vol verrassingen, Clara.”

Clara’s Ogen, Hoofdstuk 18, deel 3.

Clara's ogen

Door al dit gedoe was zijn lust om te schilderen wel bedorven, merkte hij. Na een half uur zt hij nog steeds naar het schilderij te staren, terwijl hij het liefst naar huis wilde rennen en naar Clara’s vreemde wereld vluchten. Hij keek om zich heen. Tim was aan het werk maar leek er geen plezier in te hebben. Bob zat bijna met zijn neus in de Vermeer om de lijntjes goed te krijgen, en Laura, met een koptelefoon op, zat op haar kruk te swingen alsof er niets aan de hand was.

Met een zucht begon Ron zijn spullen op te ruimen. Deze middag werd niets meer, dat wist hij.

“Fijne middag nog, allemaal,” zei hij. “Morgen verder.”

De anderen vroegen hem wat er aan de hand was, maar hij kon dat niet echt uitleggen.

“Het lukt gewoon niet vandaag. Zoals ik al zei, morgen verder.”

“Oké, man. Goeie reis,” zei Bob. Laura zwaaide even, en Tim had de hele wereld buitengesloten.

Terwijl Ron in de trein en de bus naar huis zat, werd zijn verlangen om bij Clara te zijn steeds groter. Tegen de tijd dat hij bij het appartementencomplex was, was hij aan het joggen en hij wilde niet wachten op de lift. Hij nam de trap met twee treden tegelijk en kwam hijgend aan in de woonkamer. “Ik moet echt meer bewegen,” zei hij tegen zichzelf.

“Ron!” Clara’s stem galmde met zoveel blijdschap in zijn hoofd dat zijn vermoeidheid op slag verdween.

“Lieverd! Ik ben er weer!”

“Ja, ik weet het, maar ben je niet erg vroeg terug?” vroeg ze.

Ron wist niet precies hoe zij dat wist, maar negeerde dat. Hij vertelde haar wat er was gebeurd en smeerde wat verf op zijn vingers. “En dus ben ik nu hier en kom ik maar je toe, Clara.” Hij legde het schilderij op de tafel en leunde eroverheen. Toen rook hij aan de verf en was hij klaar voor de vreemde duik door de vlekkerige tunnel.

Toen hij de zachte vloer onder zich voelde, liet hij een zucht ontsnappen en toen hij zijn ogen opende, zag hij Clara naast hem zitten. Ze leunde over hem heen. Haar grote ogen keken hem strak aan terwijl haar lippen steeds dichter bij de zijne kwamen. Ron stak zijn armen uit en trok haar boven op hem. “Ik houd van je,” fluisterde hij, vlak voordat hun lippen elkaar raakten.

“Ik houd ook van jou, Ron,” antwoordde ze toen de kus heel even onderbroken werd.

Uiteindelijk rolde ze van hem af en, terwijl ze naast hem lag met zijn arm om haar heen, vertelde ze dat ze had gevoeld dat hij het gebouw binnen was gekomen. “Misschien was dat omdat je zoveel haast had, want anders voel ik je pas als je bij de deur bent.”

“Hmm, dat is interessant.” Ron wist dat ze de deur kon vinden, omdat ze die door zijn ogen had gezien. Hij kuste haar haren. “Ik vind je mooi.”

Clara keek hem aan en voor de eerste keer zag hij haar blozen. “Dank je.” Ze keken een tijdlang in elkaars ogen. Toen vroeg ze wat hij die dag gedaan had.

Ron vertelde haar over het schilderij waar hij aan bezig was, en hoe hij ruzie had met een paar details die maar niet goed wilden worden. “Als ik, net zoals bij jou, dat schilderij in kon gaan, dan zou het een stuk makkelijker zijn, denk ik. Het origineel is nogal klein van formaat, dus zijn de details van een van de klokken heel moeilijk te vangen.”

“Waarom ga je dan niet dat schilderij in?” vroeg Clara. Ze ging rechtop zitten en keek wat verbaasd.

“Wat?” Ron kwam ook overeind. “Omdat ik hierin kan komen – mijn eigen werk – betekent niet dat ik zomaar in elk willekeurig schilderij kan stappen, lieve Clara.”

Ze fronste, iets wat ze volgens hem nog nooit eerder had gedaan. “Jij bent niet van hier, Ron. Er is zoveel dat je niet weet.” Ze stond op en liep naar een van de muren. Die was van hetzelfde vreemde materiaal als de vloer. Clara tekende met haar vinger op de muur en daar verschenen lijnen. Ze draaide zich om naar hem. “Zie je Als je de afbeelding die je wilt bezoeken kunt tekenen, dan kun je daar ook binnengaan.”

Ron stond op en staarde naar de lijnen op de muur. “Je meent het, hè?”

“Ja, zeker. Ik meen het, Ron.” Clara veegde met haar open hand over de muur. De lijnen verdwenen waar ze die aanraakte. “Probeer het maar.”

Ron stond voor de muur en raakte die voorzichtig aan. Langzaam tekende hij een cirkel, veegde die uit en maakte daarna, heel grof, een afbeelding van de klok waar hij een probleem mee had. Alsof de muur wist wat hij bedoelde, verscheen de klok onder zijn hand. Ron draaide zich om en keek Clara aan, die stond te stralen. “Dit is geweldig! Alsof het zichzelf schildert!”

Met een brede glimlach op haar gezicht vroeg Clara hem om het hele schilderij te maken, want ze wilde het graag zien.

Rons handen vlogen over de muur; het schilderij van Dali verscheen net zo snel als hij het zich kon inbeelden.

“Denk eraan dat je hetzelfde verkeerd maakt als op dat andere schilderij,” waarschuwde Clara hem.

Hij knikte en wees naar het liggende klokje. Er liepen mieren over het klokje, en dat was zijn grootste probleem met dit schilderij. Die beestjes waren nu enkel vage kloddertjes. In recordtijd was de afbeelding compleet. Hij stapte achteruit en bekeek de bijzondere creatie. “Zo ziet het er nu uit.”

Clara pakte zijn hand. “En je weet wat je moet verbeteren, Ron?”

“Beslist. Ik weet het wel, maar ik krijg het niet goed.”

“Kom dan met me mee.” Ze stapte naar voren en trok hem mee. Terwijl ze de muur naderden leek het alsof het schilderij samenvloeide met de ruimte waar ze nu waren. De donkere vloer van de Dali spreidde zich uit onder hun voeten. Ron staarde ernaar, terwijl hij zich heel erg bewust was van Clara’s warme hand in de zijne.

Clara’s Ogen, Hoofdstuk 18, deel 2.

Clara's ogen

Laura keek zo vaak naar Ron dat hij het ongemakkelijk begon te vinden. “Is er iets met me?” vroeg hij uiteindelijk.

“Ja. Iets met jou,” zei ze. “Ik kan er nog niet bij met mijn verstand dat je me niet binnenliet toen ik een paar avonden geleden aan de deur stond.”

“Sorry. Ik was bezig.” Het klonk heel stom maar het was waar.

“Dat bleek. Wil je een keer een herhaling?”

Ron kon bijna niet geloven dat ze dat vroeg, terwijl Bob erbij zat en veinsde zijn bord te bekijken. “Nee, dank je. Dat is niets voor mij. Eerlijk, het ligt niet aan jou, hoor.”

Laura tilde haar koffie op. “Goed hoor. Ik dacht het gewoon even te vragen.”

Bob leek niet warm of koud te worden van het vreemde gesprek; hij at gewoon door en negeerde de rest van de wereld.

Na het eten was het groepje alweer snel op de bovenste verdieping van het gebouw. Daar vonden ze Tim, die met zijn rug tegen een van de hoge ramen zat.

“Hé, hoe is het met je?” Bob klonk bezorgd.

“Ik? O, prima hoor. Ik heb enkel het gevoel dat ik mezelf van kant moet maken.”

Ron en Laura keken elkaar even aan. “En waarom dat?” vroeg Ron aan de jongeman.

Tim zuchtte terwijl hij van zijn kruk afkwam. Hij keerde zich naar de stad die voor hen lag. “Het voelt alsof dat de enige uitweg is. Alles wat ik wil doen is schilderen, en ik heb eens gekeken naar wat jullie maken. Als ik dat vergelijk met wat ik na vier jaar presteer, dan ben ik totaal mislukt. Iedereen zegt dat ik goed ben, maar…” Hij schudde zijn hoofd. “Welke andere keus heb ik dan nog?”

Ron stelde voor om het door anderen te laten doen, maar zijn grapje viel niet in goede aarde. Laura gaf hem een mep. “Hé, auw, jij slaat veel te hard voor een meisje…”

Hij liep naar de ezel waar Tim bezig was. De replica zat onder de verfspatten, zelfs het ‘origineel’ was besmeurd. Tim was duidelijk in z’n eentje door het lint gegaan. Ron veegde zo goed mogelijk de vlekken van het gelamineerde voorbeeld. Het was een Monet. “Dat is het pad in Monet’s tuin,” wist hij. “Monet is vreselijk moeilijk te kopiëren, Tim. Waarom heb je dat gedaan?”

Ron pakte een doekje en probeerde het canvas schoon te maken zonder het schilderwerk teveel aan te tasten, maar het hielp niet erg. Tim had zijn best gedaan om het werk te vernielen en dat was goed gelukt. Het was ook nog eens een groot doek, om dit te herstellen zou iemand minstens een week bezig zijn. Monet schilderde heel gedetailleerd, en in dit schilderij was de hoeveelheid kleur ook enorm.

“Niet veel aan te redden,” zei hij uiteindelijk tegen Laura en Bob. “Opnieuw doen is het snelste en beste.”

Laura keek Tim aan en gaf hem een draai om zijn oren. “Idioot!” brieste ze. “Je bent echt een idioot, Tim, en ik zou je een pak rammel moeten geven. Je hebt je contract al binnen. Je maakt prachtige replica’s – anders zou je hier niet staan – en nu haal je dit in je stomme kop?” Ze gaf hem nog een rake klap. “Wanneer moet dat klaar zijn?” vroeg ze, naar het schilderij wijzend.

Tim haalde zijn schouders op. “Woensdag, of donderdag.”

“Kunnen we dit echt niet repareren?” vroeg Bob.

“Doe je best,” zei Ron. “Ik moet deze Dali maandag af hebben, daar ben ik de rest van het weekend wel mee bezig.”

Laura schudde haar hoofd. “Ik ga hier niet aan beginnen. Hij heeft zelf het gat gegraven en is erin gesprongen. Nou moet hij er zelf maar uitklimmen. Ga door het stof voor meneer Ostring, zeg dat er iets mis is gegaan en dat je opnieuw moet beginnen. Als je aanbiedt om dat zonder de normale extra’s te doen dan komt het wel goed.”

“Maar er is niets misgegaan,” riep Tim. “Alleen ik!”

“Echt niet,” zei Ron. “Een poot van de ezel brak en daardoor ging er verf over het schilderij. Stom pech.”

“Maar de ezel…” begon Tim, maar voor hij meer kon zeggen had Ron een van de houten poten een trap gegeven. Die brak, en het hele spul ging tegen de vlakte.

“Zei je iets?” vroeg Ron rustig. “Poot gebroken. Houtworm of zoiets, wie zal het zeggen. Pak een andere ezel, haal een nieuw doek en begin, of ik geef je een schop onder je kont.” Daarna beende hij naar zijn eigen werk en ging zitten.

Clara’s Ogen. Hoofdstuk 18, deel 1.

Clara's ogen

18. Dali en de parel

Ron werd wakker. Clara was de hele nacht bij hem geweest, in zijn dromen. Warm, levend en echt. Het licht dat door de gordijnen drong herinnerde hem eraan dat hij een afspraak had met Bob, en dat de tijd van dromen ten einde was gekomen.

“Goedemorgen, lieve Ron,” fluisterde Clara toen hij aan het ontbijten was.

“Goedemorgen, lieve Clara.” Ron glimlachte. “Ik hoop dat je je niet verveeld hebt terwijl ik sliep.”

“Nee, helemaal niet,” zei ze. “Ik was bij je. Een tijdlang hield ik mijn ogen dicht, lag ik hier op de grond en dacht ik dat ik bij je was. Dat was fijn.”

Hij vertelde haar over zijn dromen. “Je was overal, altijd, en dat was… meer dan fijn,” zei Ron. Hij dronk het laatste beetje koffie op. “En nu moet ik jammer genoeg weg, mooie vrouw.” Hij vond het moeilijk dat te zeggen.

“Ik weet het, Ron. Je hebt daarbuiten dingen te doen. Maar ik ben hier als je terugkomt.”

Ron kon een glimlach niet tegenhouden. “En dan zijn we weer samen. Ik houd van je, Clara.”

“En ik van jou, Ron.”

De glimlach bleef zo lang op Rons gezicht plakken dat Bob hem zag. “Hé, Ron. Wat zie jij er blij uit. Mazzel gehad vannacht?”

“Dat wel, maar niet zoals jij denkt.”

“O? Wil je erover praten?” Bob was niet opdringerig, enkel geïnteresseerd.

“Nee, nu niet, dank je.”

De twee reisden naar de stad en al snel waren ze bezig op de bovenste verdieping. Er waren nooit veel mensen aanwezig op zaterdag, maar Ron was vastbesloten om de Dali dit weekend af te krijgen, en hij had ook beloofd om naar de parel van de Vermeer te kijken. Maar eerst ging hij zijn best doen op de Dali. Dit was uitzinnige en bijzondere kunst die veel aandacht verdiende.

De twee mannen spendeerden heel wat tijd aan de tijd van hun respectieve werken. In de loop van de ochtend kwamen er nog twee schilders binnen. Laura was een van hen, de ander een knaap genaamd Tim. Ron kende hem eigenlijk niet.

Bob verliet de open ruimte even en kwam terug met een grote pot koffie en een aantal bekers. “Even tijd voor ontspanning, lieden,” kondigde hij aan.

Terwijl iedereen bij elkaar zat en iets vertelde over zichzelf, kreeg Ron het gevoel dat ze een beetje familie waren. Toen hij daar een opmerking over maakte, zeiden de anderen dat ze dat gevoel ook hadden.

“We hebben allemaal verf in ons bloed,” zei Tim. Hij was iemand die bijna nooit met de anderen meeging om te eten. Het was best een aardige vent die amper iets zei, dus die opmerking wilde wat zeggen.

“Ik denk soms dat Verf een van mijn voornamen had moeten zijn,” grapte Bob.

“Dan verander ik mijn achternaam in McVerf,” zei Laura. “Mijn opa kwam uit Schotland.”

Het ontspannen gebabbel was goed voor ieders gemoed en na de koffie en wat toiletbezoeken was iedereen weer fris om aan het werk te gaan. Ron liep met Bob mee om naar de oorbel te kijken waar de man zoveel moeite mee had.

Samen gooiden ze er een half uur tegenaan om de parel beter te krijgen, en na die tijd vroegen ze Laura om ook mee te kijken. Zoveel tijd op zo’n klein stukje canvas had hen beiden onzeker gemaakt.

Laura keurde de oorbel goed, maar had wel opmerkingen over de structuur in het gezicht van het meisje. “De barstjes zijn niet duidelijk genoeg, Bob. Die lijnen zijn net niet donker genoeg, en daar, bij haar neus, ben je ze helemaal vergeten.”

“Verdorie.” Bob zuchtte diep. “En ik was al bij dat ik daar vanaf zou zijn. Nou, bedankt hoor.”

“Dit is een schilderij uit de late zeventiende eeuw, jongen, dat moet je eraan af kunnen zien.” Ze klopte hem op de schouder. “Je kunt dit beter.”

Bob knikte. “Weet ik. Met deze wil het gewoon niet. Misschien is het het licht… Als nog eens iemand tegen me zegt dat schilderen een koud kunstje is dan krijgt-ie een dikke penseel in zijn…”

“Ho, stop,” zei Ron. “Dat is niet de mindset om aan dit soort detail te werken, Bob. Neem even een pauze. Ga wandelen of zo.”

“Of lunchen,” zei Tim vanachter zijn ezel. “Is het tijd voor.”

“Goed plan, Tim. Wie gaat er allemaal mee?” Laura was meteen voor dat idee. Tim schudde zijn hoofd, maar wenste hen een prettige maaltijd.

De drie schildervrienden zochten het restaurant in het gebouw op maar dat bleek gesloten te zijn. Vanwege te weinig klandizie in het weekend, duidelijk. Ze vonden verderop in de straat een zaak die open was en waar ze van harte welkom waren.

Clara’s Ogen. Hoofdstuk 17, deel 2.

Clara's ogen

De anderen van de schildersgroep waren al vertrokken toen ze in het appartementencomplex kwamen, dus gingen ze meteen door naar het restaurant. Aan het eind van een lange tafel waren nog twee stoelen vrij. Bijna iedereen had al gegeten en stond op het punt te vertrekken, maar een paar mensen bleven nog even plakken om met de laatkomers over hun projecten te praten.

Ron vertelde hen over de hint van de bonus die meneer Ostring had genoemd. “Gebeurt dat vaker?”

Laura knikte. “Zeker. Als er iets speciaals is, dan staan ze al snel met iets extra’s te wapperen.” Ze grijnsde. Het was duidelijk dat ze er al ervaring mee had. Bob, voorheen Ross, zorgde voor Rons pilsje, en na een snelle hap eten ging de rest van de groep ook naar huis.

~~~

“Hallo, Ron,” zei Clara toen hij binnenkwam.

“Hallo, lieve Clara.” Hij glimlachte en voelde een enorme aandrang om zijn armen om haar heen te slaan. “Ik heb heel wat aan je gedacht vandaag.” Dat was niet overdreven. Bijna elk moment dat hij niet had geschilderd, waren zijn gedachten bij haar geweest.

“Dat vind ik zo fijn, Ron. Ik heb aan jou gedacht. Heel vaak. Kun je naar me toekomen, Ron? Of ben je moe? Je was zo lang weg dat ik me een beetje zorgen maakte.” Haar stem was zacht en zorgzaam.

“Ik wil graag naar jou toekomen, lieverd,” zei Ron, terwijl hij al rondkeek naar wat verf die hij op zijn vingers kon smeren. Hij zorgde dat het de goede soort verf was, met dezelfde geur. Gelukkig had hij daar een hoop van liggen.

Ron legde haar schilderij op tafel, knipte de lamp aan en deed wat verf op zijn hand. Hij legde de tube weg en rook aan zijn vingers. Daarna leunde hij op tafel, om op het draaierige gevoel te wachten. Terwijl hij begon te vallen wist hij dat hij daar nooit aan zou wennen…

De vlekken schoten langs hem heen en daar was de hand die hij greep. Een moment later lag hij op zijn rug in Clara’s… wereld. Wereld, want een kamer was het niet echt.

Zij zat op haar knieën naast hem en hield zijn hand vast terwijl hij rechtop ging zitten.

“Dit is echt een rare manier om hierheen te komen,” zei hij met een knipoog.

Clara reageerde daar niet op. Ze omhelsde hem en kuste hem op de mond. Ze had zo’n haast dat ze over de vloer rolden. “Mijn Ron, mijn Ron,” zei ze, tussen de kussen door. “Ik ben zo blij dat je hier weer bent, dat ik je weer kan voelen.”

Ron lag op zijn rug met Clara bovenop hem. Haar haren hingen als een korte sluier om haar gezicht. Haar glimlach en haar ogen was alles wat hij op dat moment zag. “Had ik nog maar een paar extra armen, dan kon ik je vasthouden en tegelijk je gezicht strelen.”

Ze glimlachte weer. Toen bracht ze langzaam haar gezicht naar het zijne, tot haar wang op zijn lippen rustte. “Nu houd je me vast en streel je tegelijk mijn gezicht,” fluisterde ze. Toen draaide ze haar hoofd en kuste hem. Daarna vroeg ze: “Als je meer voor iemand voelt dan je kunt zeggen… is daar een woord voor, Ron? Ik bedoel dat het zo sterk is dat je elk moment bij die persoon wilt zijn.”

Ron knikte. “Als je dat echt voelt, dan houd je van die persoon.”

“Dan denk ik dat ik van jou houd, Ron.” Ze kuste hem weer. Toen ze haar hoofd optilde stonden er een paar tranen in haar ogen. “Ik houd van je, en dat maakt me bang, Ron.” Haar stem trilde, voor zover die nog te horen was.

Ron tilde een hand op en streelde haar haren. “Ik weet niet of het helpt, maar ik houd ook van jou, Clara. En ik ben ook een beetje bang.” Eerlijk gezegd was hij vreselijk bang voor het gevoel dat hij voor haar had, vooral vanwege wie ze was, maar dat wilde hij niet zeggen.

“Hoe maakt het jou bang, Ron?” vroeg ze. “Als jij het tegen mij zegt, dan probeer ik tegen jou te zeggen hoe het mij bang maakt.”

Ron keek in haar ogen, die nu een stuk donkerder leken. “Ik ben nooit in een echte relatie met iemand geweest. Er was nooit iemand die ik mijn grote liefde wilde of kon noemen. En opeens was jij daar, en ik krijg je niet uit mijn hoofd, al zou ik willen, en…” Hier moest hij even diep ademhalen. “En wat me nog de meeste angst aanjaagt is dat jij hier woont, en ik… daarbuiten.”

Clara knikte. “Dat is waar ik het bangst voor ben, Ron. Hoe kunnen we voor altijd bij elkaar zijn als we niet altijd bij elkaar kunnen zijn?” Ze verschoof een beetje en legde haar hoofd op zijn borst. “Ik ben bang, Ron. Bang dat jij op een dag niet meer hierheen kunt komen. Dat we elkaar niet meer vast kunnen houden zoals we nu doen.” Ze hield hem zo stevig vast als ze maar kon. “Ik wil je niet verliezen, Ron. Ik zou zonder jou niet kunnen leven, weet je dat?”

De schilder voelde overal het koude zweet. Het was waar. Zonder hem zou ze letterlijk geen leven hebben. Ze kwam uit zijn verbeelding, uit zijn creativiteit. Als hun verbinding nu verbroken zou worden, wat zou er dan met Clara gebeuren? De schrik sloeg hem om het hart en naar de keel, en hij had daar geen enkele verdediging tegen. “We moeten een manier vinden om bij elkaar te blijven, Clara. Dat we altijd samen kunnen zijn. Die moet er zijn.” Hij zag hoe Clara haar tranen probeerde weg te vegen, maar ze bleven komen.

“Maar jij kunt hier niet voor altijd blijven, Ron.”

“Dat weet ik, maar heb je al eens de andere kant op gedacht? Misschien kun je met me meegaan, naar mijn wereld.

De blik die in haar ogen kwam liet zijn hart bijna breken. “Daar heb ik ook aan gedacht, Ron, maar dat idee… maakt me misschien nog banger.” Ze gleed van hem af en stond op. Terwijl ze om zich heen wees, zei ze: “Dit is alles wat ik ken, Ron. Het is veilig hier. Jij hebt dit allemaal voor mij gemaakt. Ik weet niet wat daarbuiten is…”

Ron stond ook op en legde zachtjes zijn handen op haar wangen. “Dat is een onderdeel van het leven, Claralief. Een deel van opgroeien. Naar plaatsen gaan die je niet kent, en die leren kennen.”

“Maar ik weet niet of ik dat kan, Ron…”

“Ik ben toch ook hierheen gekomen? Ik wist ook niet of ik dat kon – nou ja, het gebeurde eigenlijk meer dan dat ik het wilde, maar is het niet fijn dat het lukte?” Zijn vingers werden vochtig van haar tranen.

Hij trok Clara tegen zich aan. “Komt allemaal goed, schatje,” zei hij fluisterend. “Niets aan de hand, maak je geen zorgen.”

Ze knikte tegen zijn schouder en klemde zich vast als een bang kind. Ron streelde haar haren en haar rug, en hij fluisterde opbeurende woordjes tot ze een beetje kalmeerde.

“We wachten hier gewoon mee, oké? Tot jij het gevoel hebt dat je er klaar voor bent. We hoeven hier geen haast mee te maken, Clara, en zolang ik verf heb kan ik hierheen komen. Zo vaak als we willen.”

“Ja…” Ze keek hem aan. “Dank je, Ron. Voor alles. Je hebt al zoveel voor me gedaan, en ik kan niets terugdoen voor je…” Clara beet op haar onderlip, iets wat hem opviel. Zo’n menselijk iets.

“Dat moet je niet zeggen, Clara.” Met een vinger tilde hij haar gezicht naar het zijne. “Jij helpt mij op meer manieren dan je kunt bedenken. Ik heb je ogen getekend, en geschilderd, maar daarna begon je met me te praten. Me te motiveren. En je liet me verliefd worden op je, jij mooie vrouw. Dat is niet niets, toch?” Met een duim veegde hij een paar verloren tranen weg en daarna kuste hij haar.

Toen Clara weer iets kon zeggen, bedankte ze hem weer. “En ik wil niet dat je gaat, Ron, maar je moet nu weer teruggaan. Je moet slapen, en ik denk dat slapen hier niet goed is voor je.”

Hij vroeg haar waarom ze dat dacht, maar daar had ze geen verklaring voor. Het was een gevoel, en hij moest daarnaar luisteren.

Ron knikte. Even zonder het waarom voelde hij aan dat hij op haar gevoel af moest gaan. “Beloof me dat je bij me bent als ik in bed lig.”

“Ik zal daar zeker zijn, Ron.” Ze trok zijn hoofd naar haar toe en kuste hem nog een keer. “En nu moet je gaan, voor ik je hier houd!”

Ron zag hoe ze zich omdraaide, om hem niet te zien vertrekken. “Ik houd van je, Clara,” zei hij, voor hij naar de vlekkerige muur rende en sprong.

Clara’s Ogen. Hoofdstuk 17, deel 1.

Clara's ogen

17. Naar huis, naar Clara

De volgende dag was Ron vroeg in de stad. Hij wilde zoveel mogelijk voortgang boeken met de Dali als maar mogelijk was. Het schilderij zat vol met kleine details die veel aandacht vroegen en daar was hij snel moe van. Om dat te voorkomen ging hij regelmatig een stukje wandelen.

Telkens als de lift hem langs die bijzondere verdieping bracht, dacht hij weer aan het vreemde gebeuren dat hij daar had gezien. Misschien moest hij hier toch nog eens met iemand anders over praten. Misschien was het wel een idee om eens naar de politie te gaan met dit verhaal. Dat idee kieperde hij snel overboord. Stel dat er niets aan de hand was, en meneer Ostring of iemand anders van de organisatie kwam erachter, dan was zijn carrière hier acuut afgelopen.

Toen Ron bijna klaar was, die dag, kwam meneer Ostring zelf op de bovenste verdieping kijken en maakte een praatje met elke schilder die er bezig was. Ook met Ron.

“Goed werk, Ron. Echt, heel goed.”

Ron wist dat de man niet van Dali hield. “Dank u, meneer. Ik ben ook blij dat het lekker opschiet. Nog een paar dagen en het is af.”

“Uitstekend, Ron. Denk je dat maandag haalbaar is?”

“Als ik morgen en zondag terugkom, moet dat lukken.” Ron keek de bleke man aan. “Mag ik een vraag stellen?”

“Uiteraard, Ron.”

“Ik neem aan dat onze cliënten aardig betalen voor onze replica’s. Ik vroeg me af of die werken verzekerd worden of zoiets. Of dat ze bewakingsdingen hebben, zoals camera’s of iets dergelijks.”

Meneer Ostring fronste even. “Dat is een interessante vraag, Ron. Ja, de schilderijen brengen een aardig bedrag op. Ik weet van sommige afnemers dat ze voor die werken inderdaad beveiligingssystemen hebben laten aanleggen.”

Ron knikte. De man zei niets over camera’s in de lijsten. “Dat snap ik wel. Zeker als ze er een paar hebben. Ze zullen ze ook wel labelen, lijkt me.”

“Wij zorgen dat elk doek geïdentificeerd kan worden, door een merk en een nummer op de achterkant. En ze krijgen een certificaat van echtheid,” legde meneer Ostring uit. “Op die manier is elk doet te achterhalen. We adviseren ook iedereen om foto’s te maken van een doek als het opgehangen is. Mag ik vragen waarom je daar zo nieuwsgierig naar bent?”

Ron was daarop voorbereid. “In musea heb ik vaker beveiligingssystemen gezien, en omdat onze cliënten duidelijk ook van kunst houden vroeg ik me dat gewoon af. Voor het geval dat ik zelf eens een collectie ga aanleggen,” voegde hij er met een knipoog aan toe.

Zijn baas reageerde daar niet op. “Als je goed doorwerkt en deze kwaliteit blijft leveren, dan gaat dat beslist eens lukken, Ron. Je weet misschien dat sommige van onze beste schilders woningen in de stad hebben betrokken. Dat zegt genoeg.”

Ron knikte. Dat zei inderdaad genoeg, want je moest over een behoorlijk bedrag beschikken om hier te kunnen wonen. “Dank u, meneer Ostring,” zei hij, terwijl hij zijn borstels begon schoon te maken.

De baas was al weggelopen, maar kwam terug. “Ron. Als je de Dali zondag af krijgt, dan zit er een leuke bonus voor je aan vast.”

“Ik doe mijn best,” beloofde Ron, “maar ik maak het liever perfect dan snel.”

De lange man knikte en wandelde toen naar de volgende schilder.

Ron ruimde zijn spullen op en ging naar huis, samen met Ross die die dag ook ‘in de stad’ had gewerkt. De reis was traag, de treinen zaten vol en niet op tijd, dus was de wandeling aan het eind een verademing.

“Mijn Vermeer maakt me gek,” klaagde Ross. “Er is iets met die oorbel van ‘Het meisje met de parel’ dat ik maar niet goed krijg. Ik heb al vijf lagen verf weggehaald, geloof je dat?”

“Vijf? Dat is echt erg, Ross.”

De man met de grote haardos knikte. “Vertel me wat. O, jij bent de enige die me nog Ross noemt. Zou je me Bob willen noemen? Daar ben ik aan gewend.”

“Zeker, Ross. Ehm, Bob. Ik ga morgen terug voor de Dali. Als jij er dan ook bent kunnen we even samen naar die parel kijken. Is dat wat?”

“Dat zou geweldig zijn, Ron! Kan ik een biertje voor je kopen straks?”

“Als we gaan eten, reken maar.” Ron hoopte dat Clara zich geen zorgen om hem zou maken. De gedachte was er als vanzelf, realiseerde hij zich. Het verbaasde hem een beetje hoe verbonden hij zich voelde met de vrouw die hij zelf geschilderd had.